PAUL VAN OSTAIJEN

We weten al lang dat Paul van Ostaijen een overtuigde flamingant geweest is. De scholier kon het niet verkroppen dat de lessen op de middelbare school (onder meer bij de jezuïeten in Antwerpen) in het Frans gegeven werden. Hij klaagde het ongrondwettelijk karakter van het verfranste systeem aan. Nu blijkt dat hij door zijn Vlaamsgezindheid niet teruggeschrokken is voor collaboratie met de Duitse bezetter.

Maar de muzikale eenvoud van zijn laatste gedichten, die hij zou bundelen onder de titel Het eerste boek van Schmoll, blijft bekoren. Zoals het onvergetelijke Melopee:

Onder de maan schuift de lange rivier

Over de lange rivier schuift moede de maan

Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee


Langs het hoogriet

Langs de laagwei

schuift de kano naar zee

schuift met de schuivende maan de kano naar zee

Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man

Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee

GEKNEUSDE HEMEL

De azuurblauwe lucht toont overdag een ongenaakbaar gelaat, maar ’s avonds wanneer de wolken het laatste zonnelicht vangen, draagt ze de sporen van kwetsbaarheid. Door het licht dat in alle schakeringen van vaalgeel tot donkerpaars uitwaaiert, krijgen de wolken de teint van een geblutste huid. Nooit is de hemel ons, aardse stervelingen, dichterbij dan wanneer het goddelijke uitspansel niet langer de kleuren van kneuzing kan verhullen.

LUI IN DE LOMMER

En zo eindigt de zomer van 2023, die maar bleef sputteren, met een apotheose van zon en azuurblauw. Al wat leeft, zoekt de schaduw op. Alleen de bomen waarvan het loof wekenlang door malse regen verwend is, geven geen krimp en spreiden hun groene takken in de heldere lucht, vanwaar een verwarde maan verwonderd het ongewone spektakel overschouwt.

Van jaren her welt een lied in mij op: lazy sunny afternoon, I’ve got no mind to worry.

No matter. Ik ben er nu klaar voor. Laat de hyperboreïsche aanval maar komen. Overzomeren zal ik.

De blauwe kamer — Georges Simenon

Meer dan tweehonderd romans en honderden verhalen vormen het indrukwekkende oeuvre van Georges Simenon. De bekendste hebben commissaris Maigret als hoofdpersonage, maar Simenon heeft ook veel psychologische romans geschreven waarin niet het criminele, maar het existentiële aspect van een misdaad wordt belicht. Zo bijvoorbeeld De blauwe kamer. De titel verwijst naar de kamer in het Hôtel des Voyageurs waar het buitenechtelijk koppel, Tony en Andrée, zich maandelijks terugtrekt om te vrijen. Een lichte paniek bevangt de man op het moment dat hij vermoedt dat hun affaire ontdekt wordt. Een half jaar later zijn Nicolas, de man van Andrée, en Gisèle, de vrouw van Tony, op een verdachte manier om het leven gekomen.

Het grootste deel van de roman bestaat uit de poging van het gerecht om de feiten te reconstrueren. Tony stoort zich aan de manier waarop het gerecht de scènes uit de blauwe kamer representatief acht voor zijn hele leven. Voor hem zijn de uren in het hotel een onderbreking die nauwelijks of geen uitstaans heeft met zijn huwelijksleven. De ontmoetingen in het hotel gebruiken om iets te weten te komen over zijn huwelijk vindt hij belachelijk.

Maar hij ergert zich ook aan de methode die de recherche hanteert: als er losse eindjes in het verhaal zitten, dan klopt er iets niet, maar als het verhaal waterdicht is, dan kan het enkel op een ingenieuze manier in elkaar geknutseld zijn en klopt het dus evenmin. Wat de beschuldigde ook zegt, klinkt verdacht. Op het eind weet je als lezer niet wat er precies gebeurd is, maar wat voor de een niets meer dan een vrijetijdsspelletje was, werd door de ander heel hartstochtelijk beleefd.

Simenon schrijft een aantrekkelijke, heldere taal met een soepel ritme dat je onmiddellijk meeneemt en je tweehonderd bladzijden lang vasthoudt. Met verrassende uitweidingen: ‘De kamer was blauw, blauwselblauw, had hij eens gedacht, een blauw dat hem aan zijn kindertijd deed denken, aan de grof geweven zakjes met blauw poeder die zijn moeder in de tobbe oploste voordat ze het wasgoed een laatste keer uitspoelde, waarna ze het ging uitspreiden op het blinkende gras van het bleekveld. Hij moest een jaar of zes zijn en hij vroeg zich af welk wonder ervoor zorgde dat iets blauws het wasgoed wit kon maken.’

Georges Simenon, De blauwe kamer. (Vert. Rokus Hofstede.) De Bezige Bij, 2014, 203p.

O, DE (B)ENGEL

Op de vensterbank duplo-mannetjes en diertjes, de boer en de boerin, en de giraf

Onder het tafeltje de brandweerwagen en de bulldozer, op het tafeltje een tekening met kleurpotloden en een scherper

Daarnaast het boek van Annie M.G., want hij heeft Jip en Janneke leren kennen, en hun onafscheidelijke vriendschap

Meer dan een dag na zijn vertrek hebben we de sporen van zijn verblijf nog niet uitgewist

In het huis echoën zijn verhaaltjes, zijn fantasie, zijn emoties

Soms, als ik bij opa en oma ben, wil ik bij mama en papa zijn, en soms, als ik bij mama en papa ben, wil ik bij oma en opa zijn

Alzo sprak onze driejarige bengel

WETENSCHAPPELIJK VERANTWOORD

Hebben we echt door de universiteiten ontwikkelde wetenschappelijke modellen nodig om ons te vertellen dat we de bootvluchtelingen op de Middellandse Zee moeten redden? Omdat die reddingsacties geen aanzuigeffect hebben.

Is het niet onze verdomde plicht om die medemensen te redden?

Wat zouden we doen als die modellen zouden aantonen dat de reddingsacties wel een aanzuigeffect hebben? De vluchtelingen laten stikken? Van de Middellandse Zee werkelijk een massagraf maken? Want het is wetenschappelijk verantwoord?

NOT MANY COMPARE TO HER

Ze zag, hoorde, voelde het onrecht met heel haar wezen. En ze trok van leer tegen het patriarchaat, tegen genderclichés, tegen racisme, tegen kindermisbruik in de kerk, tegen het verbod op abortus. Ze bevocht het met woorden, met haar weergaloze stem. Fight the real enemy, zei ze uitdagend, toen ze de foto kapot scheurde. Maar velen waren het erover eens: ze overdrijft. (Die velen, die doen alsof ze de paus eren, te kerke gaan, tot God bidden, in Jezus Christus geloven.) Nog altijd wordt ze in de media getypeerd als ‘de rebel die aan haar eigen demonen ten onderging’. Een laatste ezelstamp om de ontzielde rust van de velen niet te storen.    

OPPENHEIMER

We zoeken wel eens naar iconische gebeurtenissen die het lot van de westerse beschaving samenvatten, en we verwijzen dan naar de nacht van 14 op 15 april 1912, als het tot dan toe grootste schip ooit met de passende naam Titanic zinkt, vijf dagen, nadat het onder het motto ‘Unsinkable’ aan zijn eerste transatlantische reis begon. Veelbeduidend voegen we eraan toe dat het orkest bleef spelen… (Over het alle verbeelding tartende vervolg met de onderzeeër die zich met dezelfde mythische naam tooide en zijn tocht naar de meer dan honderd jaar geleden gezonken oceaanreus niet overleefde, wil ik het niet hebben.) Als we zoeken naar iconische personen, wie komt dan meer in aanmerking dan Julius Robert Oppenheimer? Wie incarneert op een meer pregnante manier de onontwarbare dubbelzinnigheid van de hedendaagse westerse beschaving? Wie representeert op een meer pregnante manier de waanzinnige superioriteit die het Westen zich aanmeet en die het als een boemerang in zijn gezicht terugkrijgt?

Het onmiskenbare genie dat trots was op zijn prestatie, omdat hij verwezenlijkt had wat bijna niemand voor mogelijk hield: de productie van de atoombom. Dat de grenzen van de wetenschappen verlegde en intussen niet kon inschatten wat deze grensverlegging zou betekenen voor de wereld van de mensen en de menselijke aangelegenheden.

Een wetenschappelijk programma dat in gang gezet werd om nazi-Duitsland te verslaan, maar voltooid werd, nadat nazi-Duitsland verslagen was, en dan maar ingezet werd om Japan op de knieën te krijgen.

De atoombom die niet enkel als afschrikking mocht dienen, maar moest gebruikt worden, en nadien niet meer mocht gebruikt worden en enkel als afschrikking mocht dienen.

En dan het excuus: ‘We waren aan het eind van 5 jaar oorlog, we waren uitgeput en we hadden tijd noch zin in morele overwegingen.’ Alsof die zogenaamde verontschuldiging niet het complete debacle van een beschaving verwoordt.

De wetenschappen zijn het paradepaardje van de westerse beschaving. Wat zegt het over die beschaving als een van de grootste wetenschappers ooit na zijn ontdekking moet besluiten: ‘Now I have become the destroyer of worlds’?

AFSCHEID VAN MILAN KUNDERA

Basso ostinato in het oeuvre van Milan Kundera is de gedachte dat een totalitair bestel niet in staat is om te lachen. Wie binnen een totalitair systeem leeft, zowel heersers als onderdanen, heeft het vermogen om te lachen verloren of afgezworen. Met een woord dat hij ontleent aan de zestiende-eeuwse romanschrijver en humanist François Rabelais, noemt Kundera ze ‘agelasten’: van ‘gelaô’, Grieks voor ‘lachen’. Het totalitarisme bant de lach, omdat het de fundamentele relativiteit van de menselijke aangelegenheden niet verdraagt. Het dweept met de gedachteloosheid van absolute, vaststaande ideeën. Daarom heeft het volgens Kundera ook de oorlog verklaard aan de roman, die de kunst is van het onzekere en het paradoxale , ontstaan in een ruimte waarbinnen niemand de waarheid in pacht heeft.