BOKRIJK

Vorige week had mijn vrouw het lumineuze idee om nog eens Bokrijk te bezoeken. En zo geschiedde: we keerden terug naar de vervlogen tijd van het agrarische Vlaanderen. We liepen er als vreemdelingen rond in het verleden van ons eigen land: toeristen tussen de uit leem opgetrokken hoeven, de reusachtige schuren, de wind- en watermolens.

Tot we in de nieuwe site aanbelandden: een plein met gebouwen uit de jaren zestig, de sixties. Plots kom je thuis: in de sigarettenwinkel waar de sigaretten aanbevolen worden door een vrouw met het meest bevallige gezicht en gekleed in een tijgerpakje, in de Algemene Spaar- en Lijfrentekas die van elk huis een spaarpot maakt, in de cafés met jukebox met plaatjes van France Gall en Louis Neefs of in de studentenkroegen met hoge taboeretten en aan de muur foto’s van anti-Vietnam betogingen. Je treedt binnen in interieurs zonder kleurentv en kijkt naar Echo met Bob Van Bael en Miel Louw, die rapporteren over de nieuwe haarsnit die jongens en meisjes onherkenbaar maakt – “Dag juffrouw! O excuseer, u bent een meneer…” – en over het eerste jazzfestival in Bilzen. Je loopt verder naar de keuken met de nieuwste elektrische apparaten in de pastelroze en -gele kasten. Ten slotte ga je langs in de speelgoedwinkel met de dinky toy autootjes (een Vauxhall, een Volkswagen camionette) en de postkaarten met portretten van coureurs – mijn jeugdheld Rik Van Looy, de keizer van Herentals, met zijn wegkapitein Edgar Sorgeloos.

En je weet niet wat je meemaakt: het lukt niet meer om als een toerist in dat verleden rond te lopen, want je bezoekt je eigen leven, je betast je eigen souvenirs, je ontmoet jezelf. Als een zestigjarige zichzelf als tiener tegenkomt, geraakt de tijd in een knoop, terwijl emoties alle kanten op willen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.