Wie denkt in een gesprek over Rusland nog aan muziek en literatuur? Wie denkt, als Rusland vernoemd wordt, nog aan Tsjaikovski, Stravinsky en Prokofiev, of aan Tolstoj, Tsjechov, Grossman, en Tsvetajeva? Met deze door reddeloosheid ingegeven vragen begint Michaïl Sjisjkin zijn boek Mijn Rusland. Hij herinnert eraan dat nazi-Duitsland in 1945 eenzelfde lot beschoren was: wie dacht toen in een gesprek over Duitsland aan Beethoven en Brahms, of aan Goethe, Hegel, Hölderlin en Rilke?
En hij vervolgt: ‘De Duitsers hebben geleerd schuld te dragen en het verleden te verwerken en waren in staat een democratisch georiënteerde maatschappij op te bouwen. De wedergeboorte van het land was gebaseerd op de allesverpletterende nederlaag van de oorlog. Ook Rusland heeft dat “uur nul” nodig. Zonder boetedoening en erkenning van nationale schuld is er in Rusland geen democratisch nieuw begin mogelijk. Maar zal het tot een Russische knieval komen in Kiev, Charkiv, Marioepol? In alle landen waar Russische tanks zijn geweest: Boedapest, Praag, Tallinn, Vilnius, Riga, Grozny?’