De betovering van april – Elizabeth von Arnim

Op een druilerige februaridag in het sombere naoorlogse Londen beslissen twee jonge vrouwen die de verveling en de eenzaamheid van hun kinderloos huwelijk beu zijn, om de maand april door te brengen in een middeleeuws kasteel aan de Italiaanse kust. Ze zoeken nog twee andere reislustigen om de kosten te delen en te drukken, zodat ze met zijn vieren naar het zonnige zuiden vertrekken: de uitbundige, onbevangen Lotty Wilkins, de gekwelde, religieus bewogen Rose Arbuthnot, de afstandelijke aristocrate lady Charlotte Dester, en de strenge, in het verleden levende mevrouw Fisher. Hoezeer ze zowel karakterieel als maatschappelijk ook van elkaar verschillen, het prachtig ingerichte kasteel, het mooie weer, het heerlijke uitzicht op een baai van de Tyrreense zee, de weelderige bloementuin brengen hen in verstandhouding en genegenheid bij elkaar. Weinig blijkt zo aanstekelijk als een verrukkelijke omgeving en mensen die het goed met elkaar voor hebben en bereid zijn om hun vooroordelen opzij te schuiven. Het prullerige, alledaagse gedoe, de onbenullige zorgen, de stijve omgangsvormen worden vergeten en maken plaats voor een blije kennismaking.

This is a feel-good novel die door de uitnodigende stijl, de alomtegenwoordige fijnzinnige humor en de rake observaties over liefdeloosheid en gemis niet ten prooi valt aan een al te melige sentimentaliteit. De lectuur van dit boek staat in deze regenachtige winterdagen gelijk met een gedroomde vakantie in het kleurige en geurige Toscane. De betovering begint zodra je de omslag ziet.

Elizabeth von Arnim, De betovering van april. Signatuur, 2023, 280p.

(The Enchanted April, 1922)

De blauwe kamer — Georges Simenon

Meer dan tweehonderd romans en honderden verhalen vormen het indrukwekkende oeuvre van Georges Simenon. De bekendste hebben commissaris Maigret als hoofdpersonage, maar Simenon heeft ook veel psychologische romans geschreven waarin niet het criminele, maar het existentiële aspect van een misdaad wordt belicht. Zo bijvoorbeeld De blauwe kamer. De titel verwijst naar de kamer in het Hôtel des Voyageurs waar het buitenechtelijk koppel, Tony en Andrée, zich maandelijks terugtrekt om te vrijen. Een lichte paniek bevangt de man op het moment dat hij vermoedt dat hun affaire ontdekt wordt. Een half jaar later zijn Nicolas, de man van Andrée, en Gisèle, de vrouw van Tony, op een verdachte manier om het leven gekomen.

Het grootste deel van de roman bestaat uit de poging van het gerecht om de feiten te reconstrueren. Tony stoort zich aan de manier waarop het gerecht de scènes uit de blauwe kamer representatief acht voor zijn hele leven. Voor hem zijn de uren in het hotel een onderbreking die nauwelijks of geen uitstaans heeft met zijn huwelijksleven. De ontmoetingen in het hotel gebruiken om iets te weten te komen over zijn huwelijk vindt hij belachelijk.

Maar hij ergert zich ook aan de methode die de recherche hanteert: als er losse eindjes in het verhaal zitten, dan klopt er iets niet, maar als het verhaal waterdicht is, dan kan het enkel op een ingenieuze manier in elkaar geknutseld zijn en klopt het dus evenmin. Wat de beschuldigde ook zegt, klinkt verdacht. Op het eind weet je als lezer niet wat er precies gebeurd is, maar wat voor de een niets meer dan een vrijetijdsspelletje was, werd door de ander heel hartstochtelijk beleefd.

Simenon schrijft een aantrekkelijke, heldere taal met een soepel ritme dat je onmiddellijk meeneemt en je tweehonderd bladzijden lang vasthoudt. Met verrassende uitweidingen: ‘De kamer was blauw, blauwselblauw, had hij eens gedacht, een blauw dat hem aan zijn kindertijd deed denken, aan de grof geweven zakjes met blauw poeder die zijn moeder in de tobbe oploste voordat ze het wasgoed een laatste keer uitspoelde, waarna ze het ging uitspreiden op het blinkende gras van het bleekveld. Hij moest een jaar of zes zijn en hij vroeg zich af welk wonder ervoor zorgde dat iets blauws het wasgoed wit kon maken.’

Georges Simenon, De blauwe kamer. (Vert. Rokus Hofstede.) De Bezige Bij, 2014, 203p.

HET COMMUNISTISCH MANIFEST

KARL MARX & FRIEDRICH ENGELS

Er is een nieuwe vertaling verschenen van Het communistisch manifest, het bevlogen schotschrift van de kameraden Karl Marx en Friedrich Engels. In deze tijden van sociale onrust, van gele hesjes, van stakingen en betogingen over pensioenhervormingen heb ik het opnieuw gelezen en me opnieuw laten meeslepen door het krachtige betoog met zijn boude analyse van de opkomende kapitalistische grootindustrie. Niets is zo gemakkelijk als dit boekje in de papierversnipperaar droppen met een verwijzing naar de in naam van het communisme gepleegde misdaden of naar door de tijd achterhaalde voorspellingen omtrent het einde van het kapitalisme. Maar wie het leest – als het ware met ogen van 1848 – kan enkel bekoord worden door de begeester(en)de toon die literaire stijl, vrijheid van spreken, helder inzicht en revolutionaire taal combineert.

Verrassend is het om vast te stellen welk dubbelzinnig oordeel de auteurs vellen over de bourgeoisie. Ze hebben het over de hoogst revolutionaire rol die de bourgeoisie gespeeld heeft. Zij heeft de bont geschakeerde feodale banden die de mens verbonden aan wie van nature boven hem stond, onbarmhartig  verscheurd; zij heeft de heilige huivering van de vrome dweperij en van de kleinsteedse weemoed weggeveegd; zij heeft een einde gemaakt aan de met religieuze en politieke illusies verhulde uitbuiting. We kunnen die evolutie toejuichen, tot we beseffen dat de feodale banden vervangen zijn door het naakte belang en dat de enige band tussen mens en mens nu bestaat uit de contante betaling, en tot we beseffen dat de heilige huivering heeft plaats gemaakt voor egoïstische berekening en dat de uitbuiting niet langer verhuld gebeurt, maar schaamteloos, openlijk en brutaal.

Even verrassend is het om vast te stellen dat het kapitalisme volgens de auteurs geleid heeft tot het ontstaan van een wereldmarkt, dat de bourgeoisie de nationale basis van de industrie heeft onderuitgehaald. Daar liggen de fundamenten van wat wij nu de globalisering of mondialisering noemen.

Ze ronden hun verrassend accurate analyse af met de stelling dat de bourgeoisie de controle verloren heeft over de krachten die ze heeft ontketend, dat ze niet alleen de grootindustrie heeft geproduceerd, maar ook haar eigen doodgravers – in de vorm van het proletariaat. Wat rest, aldus Marx en Engels, is een opeenvolging van crisissen. Wie zal dat laatste tegenspreken?

Ja, het communisme is een spook dat rondwaart. En dat ook altijd terugkeert, zoals het Franse en het Engelse woord revenant aangeeft. Het spookt in onze ziel, die het bezet met het unheimliche gevoel dat een meer rechtvaardige wereld mogelijk is.

Karl Marx & Friedrich Engels, Het communistisch manifest. EPO, 2023, 115p. (Met een woord vooraf door Peter Mertens, algemeen secretaris van de PVDA.)

Aurora — Luis Landero

Sinds de film Festen weten we dat familiefeesten volledig in het honderd kunnen lopen en aanleiding vormen voor de meest schokkende onthullingen en afrekeningen. Ook in de roman Aurora van de Spaanse auteur Luis Landero speelt dit gegeven op de achtergrond mee. Gabriel, de jongste telg uit een gezin met drie kinderen, beslist om de tachtigste verjaardag van zijn moeder te vieren met een reünie. Hij gaat daarmee in tegen de uitdrukkelijke wens van zijn twee zussen, Sonia en Andrea, die van hun moeder houden zolang ze niet te dichtbij komt, en van de moeder zelf, die feesten een gevaarlijke buitenissigheid vindt. Zijn beslissing ontketent een smadelijk proces van rancuneuze roddel: de moeder voelt zich onbegrepen omdat de kinderen met veel liefde over de overleden vader spreken, de zussen zijn van oordeel dat Gabriel steevast bevoordeligd werd, Sonia neemt het haar moeder kwalijk dat ze als oudste snel ingeschakeld werd in de zorg voor het gezin en dus niet heeft kunnen studeren, Andrea beschouwt zichzelf sowieso als de verstoteling van de familie, Gabriel vindt dat zijn zussen onverbeterlijke zeurkousen zijn, enzovoort. Het vooruitzicht van een gezamenlijk feest ter ere van de moeder legt bloot hoe de familie door onenigheid verscheurd wordt en hoe de gezinsleden aan mekaar geklonken zijn in afkeer en weerzin.

Getuige van dit deprimerende spektakel is Aurora, de vrouw van Gabriel. Allen komen met hun verhaal bij haar terecht: de moeder met de klacht dat de kinderen niet inzien hoe moeilijk ze het na de vroege dood van haar man gehad heeft, Sonia met het verhaal over een gedwongen huwelijk, Andrea met de grief dat zij wel had willen trouwen met de man van wie Sonia uiteindelijk gescheiden is… Uren hangt ze aan  de telefoon, want ‘je kunt zo goed luisteren, lieve Aurora’. Tegen het onherstelbare verdriet uit het verleden bestaat immers geen beter medicijn dan het rustig uiteen te zetten voor een lankmoedig en solidair gehoor. En niemand vraagt zich af wat die onophoudelijke stroom aan giftige woorden aanricht in het hoofd van Aurora. Zij daarentegen ontdekt dat het niet waar is dat gesproken woorden verwaaien in de wind, dat ze integendeel jarenlang kunnen sluimeren in een uithoek van het geheugen. Wanneer breekt de dam? In deze vraag schuilt de spanning van Landero’s psychologische thriller.

Luis Landero, Aurora. Wereldbibliotheek, 2021, 240p.

Babel — Gaston Dorren

Zeven wereldwonderen telde de klassieke architectuur in het Middellandse Zeegebied, maar misschien ligt het meest ontzagwekkende wereldwonder in de verbluffende verscheidenheid aan talen die door de mensen gesproken wordt. Zesduizend is een veelgehoord getal: de schattingen lopen evenwel uiteen, omdat de meeste talen niet gestandaardiseerd zijn en dus enkel bestaan als lokale varianten. Beslissen waar de ene taal ophoudt en de andere begint is dan even moeilijk als het scheiden van de kleuren op een schilderij van Rembrandt. Bijbels is onze wereld niet, babels zonder enige twijfel wel. Maar hoewel een taal gemiddeld door 1,3 miljoen mensen gesproken wordt, maken slechts twintig talen de moedertaal van de halve wereldbevolking uit: Vietnamees, Koreaans, Tamil, Turks, Javaans, Perzisch, Punjabi, Japans, Swahili, Duits, Frans, Maleis, Russisch, Portugees, Bengaals, Arabisch, Hindi-Urdu, Spaans, Mandarijn en Engels. Wie de vier laatstgenoemde talen spreekt, kan zonder tolk in de hele wereld terecht.

            Over die twintig (reuzen)talen heeft de Nederlandse journalist Gaston Dorren een uiterst onderhoudend boek geschreven: intelligent, geestig, speels en grondig. Hij bespreekt elk van die talen vanuit één bepaalde hoek. Hij wijst er bijvoorbeeld op dat Vietnamezen die tot een verschillende generatie of klasse behoren, andere woorden gebruiken om hetzelfde te benoemen: waar bij ons iedereen ‘ik’ zegt, is in het Vietnamees het ‘ik’ van een vader die tot zijn zoon spreekt, verschillend van het ‘ik’ dat de zoon in zijn gesprek met de vader gebruikt. Of hij wijst erop dat het Japans een genderlijke apartheid kent:  het Japans dat vrouwen spreken, verschilt van het Japans dat mannen spreken. Of hij zoekt naar een antwoord op vaak gestelde vragen. Is het Duits echt een moeilijke taal? (En het Nederlands, dat er fel op lijkt?) Wat betekent de stelling  dat Russisch en Nederlands met elkaar verwant zijn? Hoe zit het nu met dat Chinese schrift? En met de talen in Frankrijk, het Frans, het Bretons, het Baskisch, het Occitaans? Heeft het Engels definitief de wereld veroverd?

            Telkens opnieuw weet Dorren precies die invalshoek te vinden die je interesse wekt, ook al weet je van de betreffende taal en/of cultuur niets. Zijn boek biedt een introductie in de vergelijkende taalkunde die alle universitaire cursussen ter zake overtreft.

Gaston Dorren, Babel. De Bezige Bij, 2019, 380p.

Zuivering – Sofi Oksanen

De Finse schrijfster Sofi Oksanen put voor haar romans uit de dramatische geschiedenis van Estland. Enige kennis van de politieke ontwikkelingen die Estland in de twintigste eeuw heeft doorgemaakt, is dan ook vereist om die romans, zoals Zuivering, te lezen: hoe het land na de Oktoberrevolutie van 1917 zijn onafhankelijkheid afkondigde en de republiek uitriep, hoe het geleidelijk onder de invloed van Sovjet-Rusland kwam, hoe het in 1941 door nazi-Duitsland bezet werd, hoe het vanaf 1944 opnieuw door Sovjet-Rusland werd ingelijfd en ten prooi viel aan russificatie en stalinisering, waarbij duizenden Esten werden geliquideerd of naar Siberië gedeporteerd. Haar romans schetsen een beeld van een land, Estland, dat niet alleen aan de vernietiging van de totale oorlog ten onder gaat, maar ook door verraad en leugenachtigheid verscheurd wordt.

Tegelijk toont Zuivering de complete misvatting die in totalitaire ideologieën schuilt. Het leven van de mensen staat niet volledig in het teken van politieke opvattingen – of die nu naar links neigen dan wel naar rechts. Mensen worden gedreven door emotionele banden van familiale en vriendschappelijke aard: ze vinden elkaar leuk of niet, ze zijn aan elkaar gehecht of niet, ze houden van elkaar of ze kunnen elkaar niet uitstaan. Deze emoties reiken doorgaans veel dieper dan zogenaamd politieke overtuigingen. De wreedheid van totalitaire systemen ligt erin dat ze mensen de kans geven om hun wederzijdse haat politiek te vertalen. Mensen vereffenen lang lopende vetes door de ander politiek verdacht te maken: ‘Ik weet niet of mijn buurman een ware bolsjewiek is.’ Hoe huiveringwekkend ver mensen daarin gaan, legt Zuivering bloot: ‘Ik betwijfel of mijn zuster zich aan de voorgeschreven regels van de partij houdt.’ Zodra iemand van verraad beschuldigd wordt, is in totalitaire regimes het verdict al gevallen.

Oksanen is een meester in het scheppen van een beklemmende sfeer. Ze doet dit door situaties te verwoorden op een heel zintuiglijke, lichamelijke manier. Zoals in de volgende zin: ‘Het leek alsof ze de weg naar het dorpshuis over de snee van een bijl liep.’ Die beklemmende sfeer hangt ook samen met de ervaring dat het verleden helemaal niet voorbijgegaan is, maar integendeel terugkeert. En dat het woord ‘zuivering’ macabere bijbetekenissen heeft, daarvan zijn we elke dag getuige, nu Oekraïne gezuiverd wordt van het neonazisme.

Sofi Oksanen, Zuivering. Anthos, 2009, 340p.

Alles stroomt — Vasili Grossman

Geconfronteerd met de dagelijkse oorlogsbeelden, grijp ik naar het verhaal Alles stroomt. De Joodse auteur Vasili Grossman werd in 1905 geboren in de Oekraïnse stad Berdytsjiv – van de meer dan 20.000 Joden in die stad ten westen van Kiev bleven er na de oorlog nauwelijks 100 over. Tijdens de oorlog trekt Grossman als oorlogscorrespondent mee met het Rode Leger. In die functie bereikt hij samen met de Russische troepen Treblinka, het door de nazi’s ontmantelde en achtergelaten vernietigingskamp, waar vermoedelijk 800.000 mensen omgebracht werden. Grossmans verslag werd tijdens het proces van Neurenberg als bewijsmateriaal gebruikt.

Maar Alles stroomt is geen verheerlijking van de Russische overwinning op nazi-Duitsland. Integendeel, Grossman stelt Stalin gelijk met Hitler en breekt ook met de mythe als zou Lenin alleen maar zuivere bedoelingen gehad hebben en de communistische revolutie door Stalin verknoeid zijn. Het vrouwelijk hoofdpersonage uit de roman vertelt de gruwelijke geschiedenis die bekend staat als Holodomor, het door Stalin georganiseerde voedseltekort, waardoor in Oekraïne, de graanschuur van de wereld, miljoenen mensen omkwamen van de honger. Bovendien rekent Grossman af met de mystiek van de Russische ziel: de zogenaamde zachtmoedigheid ervan is volgens hem geschapen en getekend door duizend jaar slavernij, ze is een volgzaamheid die wacht op het juiste moment om zich te wreken. Dit alles verklaart waarom de romans van Grossman in de Sovjet-Unie verboden waren en ze pas jaren na zijn dood (in 1964) in het Westen konden worden gepubliceerd.

Alles stroomt: de titel is een vertaling van de Griekse spreuk ‘panta rhei’, die aan Heraclitus toegeschreven wordt. Alles verandert, je kunt geen twee keer in dezelfde rivier stappen. Grossman heeft wel wat bedenkingen bij deze opvatting, die alles lijkt te relativeren en te onderwerpen aan de tand des tijds. Hij spot ermee: ‘Ja, alles stroomt, alles verandert, je kunt niet tweemaal in dezelfde transporttrein stappen.’ Volgens Grossman hebben we nood aan onveranderlijke principes: ‘vrijheid is het hoogste goed, er bestaat op de hele wereld geen doel waarvoor vrijheid mag worden opgeofferd.’ Die vrijheid is tijdens de geschiedenis van Rusland, door het tsarendom en door het totalitaire bewind van Lenin en Stalin, gedood.

Vasili Grossman, Alles stroomt. De Geus, 2009, 224p.

Het verzoek — Michèle Desbordes

Weinig historische figuren spreken zo tot de verbeelding als Leonardo da Vinci. Na jaren van omzwervingen door de Italiaanse landstreken, waarbij de rivaliserende steden Milaan, Firenze en Rome een beroep deden op zijn geniale vaardigheden als schilder en architect en ingenieur en beeldhouwer, aanvaardt hij op hoge leeftijd de uitnodiging van Frans I, de koning van Frankrijk, om plannen te ontwerpen voor de verfraaiing en uitbreiding van kastelen aan de Loire. Aan die drie laatste jaren van Leonardo’s leven, van 1516 tot 1519, heeft de Franse schrijfster Michèle Desbordes een fictief verhaal gewijd.

Leonardo wordt er samen met zijn leerlingen, Melzi en Salai, ondergebracht in een ruim landhuis niet ver van de rivier, waar een oudere vrouw uit de streek, Tassine, belast is met de dagelijkse zorg. Tussen de vermoeide meester en de bejaarde dienster groeit een stille genegenheid. Hij vraagt zich af wat er zal overblijven van al zijn bemoeienissen, zijn studies en uitvindingen en hij vreest dat ze het lot beschoren zijn van Jezus en de apostelen uit Het Laatste Avondmaal: ‘flauwe tinten, vervaalde kleuren, uitgedoofde ogen, doder dan dood’. Zij voelt zich door hem erkend, misschien wel voor het eerst in haar leven, omdat hij haar ziet: het onzichtbare leven dat ze jarenlang geleid heeft, kokend, wassend en plassend, heeft hij uit de duisternis en betekenisloosheid gehaald door haar aan te kijken. Zij leert hem zich te verzoenen met zijn verschrompelend lichaam en met het onontkoombare einde, doordat ze hem herinnert aan zijn moeder, die eveneens in staat was om de verdrietelijkheden van het leven weg te stoppen onder de geduldig herhaalde dagelijkse handelingen.

Minutieus zijn de beschrijvingen die Michèle Desbordes wijdt aan het trage verstrijken van de tijd: hoe de wisseling van de seizoenen haast ongemerkt de lichtinval verandert, hoe de eenvoudige arbeid van het dagelijkse leven blijvend op zoek gaat naar zin, hoe het omzichtig contact tussen mensen zich vaak afspeelt in de stilte van kleine gebaren, hoe op het eind het sterven bijna vanzelfsprekend wordt.

Michèle Desbordes, Het verzoek. G.A. van Oorschot, 2000, 114p.

BUTCHER’S CROSSING — JOHN WILLIAMS

Velen hebben Stoner gelezen. En graag gelezen. Maar de auteur, John Williams, heeft wel meer aanbevelenswaardige romans geschreven: Butcher’s Crossing bijvoorbeeld. Die naam verwijst naar een godverlaten nederzetting in de Amerikaanse staat Kansas, waar in de jaren zeventig van de negentiende eeuw de frontier lag, de grens tussen de beschaving en de Far West. Avonturiers blazen er verzamelen en vertrekken vandaar op bizonjacht door de uitgestrekte prairie naar het voorgebergte van de Rocky Mountains in Colorado.

Alsof hij zelf ooit aan een bizonjacht heeft deelgenomen, vertelt John Williams ons het verhaal van vier jagers die in de bergen overvallen worden door een vroege winter met zware sneeuwstormen. Gedetailleerd beschrijft hij hoe deze ruige mannen erin slagen om in extreme omstandigheden te overleven. Hun bedrevenheid in alle onderdelen van de jacht steekt schril af tegen hun gedachteloosheid of hun onbekwaamheid om zich één ogenblik af te vragen wat ze aan het doen zijn: honderden bizons neerschieten, enkel en alleen voor de huid, waarbij het ontvelde kadaver achtergelaten wordt voor de aaseters en voor de rottende inwerking van de natuurelementen. Schaamteloos geven ze zich over aan een brutale slachtpartij, hoewel ze ervan op de hoogte zijn dat bij de zogenaamde indianen niets van de bizon verloren gaat: het kleinste botje wordt bewerkt tot een naald of haarspeld.

John Williams rekent af met het beroemde en beruchte cowboyverleden van zijn vaderland, belichaamd door dubieuze figuren als Buffalo Bill, (die er prat op ging ooit op één dag zeventig bizons te hebben gedood). Geleidelijk verandert zijn roman in een allegorie van de westerse wereld van consumptie, die veel te laat beseft heeft dat de natuurlijke grondstoffen niet onuitputtelijk zijn. De heldere stijl en nauwgezette woordkeuze van Williams scheppen een sereniteit die het lezen vertraagt en vragen oproept. In hoeverre lijken wij op die avonturiers die, altijd op zoek naar het nieuwe en het onontdekte, nooit een ervaring opdoen, niets leren en steevast rampen veroorzaken?

John Williams, Butcher’s Crossing. Lebowski, 2013, 334p.

Waar geen reden is — Yiyun Li

Hoe ga je als moeder om met de zelfmoord van je zoon? Hoe verwerk je dat diep treurige voorval, hoe kom je ermee in het reine? De vragen die Yiyun Li behandelt, komen uit haar eigen leven, want haar eigen zoon heeft op zestienjarige leeftijd zelfmoord gepleegd. In het Nederlands dreigt een dubbelzinnigheid uit de Engelse titel Where Reasons End verloren te gaan: ‘reason’ betekent zowel ‘reden’ als ‘rede’. De rede zoekt naar redenen, de rede begrijpt wanneer ze de redenen kent; onvatbaar voor de rede is wat zonder redenen gebeurt. Waar geen reden is, waar de rede op haar grenzen botst, daar probeert de moeder tot een gesprek te komen met haar zoon, die in het verhaal Nikolai heet. (De zoon van Yiyun Li heet Vincent, zoals blijkt uit de dedicatie: het Latijnse vincere is dus omgezet in het Griekse nikê.) De moeder probeert haar zoon te ontmoeten via de enige weg die voor haar nog open ligt: de weg van woorden. In dat (gefingeerde) gesprek komen we weinig of niets te weten over de zelfmoord, er wordt niet naar verklaringen gezocht, er vindt geen uitwisseling van informatie plaats. Woorden worden uitgewisseld – woorden die een samenspraak en een samenzijn stichten. Die woorden worden voortdurend onder de loep genomen en becommentarieerd. Het woord ‘perfect’ bijvoorbeeld. ‘Perfect’ hoort bij de uitzonderingen binnen de klasse van bijvoeglijke naamwoorden, want het kent geen vergelijkende of overtreffende trap: ‘perfecter’ bestaat niet. Waar gewone bijvoeglijke naamwoorden zoals ‘mooi’ of ‘goed’ een openheid creëren, omdat ze een vergelijking toestaan, daar trekt het woord ‘perfect’ een muur op, en heeft het elke uitweg dicht getimmerd. De woorden roepen herinneringen op en vroegere meningsverschillen, het gesprek verloopt vaak op het scherp van de snee, en humor wordt in dit treurspel niet geschuwd. Stilaan vormt zich een ruimte waar moeder en zoon elkaar vinden: een ruimte vol verlangen waar een van elke sentimentaliteit ontdane verhouding ontstaat.

Yiyun Li, Waar geen reden is. Nieuw Amsterdam, 2021, 142p.