DR. HOEYBERGHS I PRESUME

Opnieuw komt een studentenvereniging op een verwerpelijke manier in het nieuws. Het volstaat immers niet om de walgelijke vuilbekkerij van JH te veroordelen. De brulboei die het ooit tot arts heeft geschopt, kreeg een forum aangeboden. Hij is ingegaan op de uitnodiging van het Gentse KVHV, hij heeft de studenten op hun (onuitgesproken) domme wensen bediend: ze wouden niets liever dan dat hij dergelijke vunzigheden zou spuien. Wat uit zijn bek kwam, is opgenomen, niet tegengesproken. Je hoort hun plat excuus al: ‘Wij hebben toch niets gedaan?’

We stellen het altijd opnieuw vast: barbarij wordt gesteund, schofterigheid bewonderd. Deze hopeloos oppervlakkige lafheid is de voedingsbodem van de Trumps, de Berlusconi’s, de Bolsonaro’s in onze wereld. De studenten van het Gentse KVHV waren de eersten om de schunnigheden van JH te rechtvaardigen, om zijn boertigheden te honoreren met de aura van een universitaire aula, om zijn kwalijke bullshit voor te stellen als een te bediscussiëren mening.

ECHTER DAN DE KERSTMAN

Hoe vreemd werkt het geheugen!

We hebben het over herinneringen die in ons binnenste liggen opgeslagen en in ons innerlijk bewaard worden. We doen alsof we die kunnen opdiepen, zoals we in de kelder een fles wijn halen of op zolder een jarenlang gesloten kist openen. Maar vaak komen herinneringen van buiten, en vallen ons door een voorval in de uitwendige wereld gebeurtenissen te binnen waarvan we vergeten waren dat we ze nog wisten.

Zo ontvang ik op kerstavond een mail uit Duitsland van een zekere Dr. Colemont. De naam zegt mij helemaal niets, maar hij vertelt over mijn studentenverleden, over het huis waar we op kot zaten, en over medebewoners. De mist trekt pas weg, als ik de naam lees waarmee hij afsluit: Seppe.

En ik zie hem weer: een grote, struise jongen die erg bijziend was en daarom een bril met dikke glazen droeg, weckglazen, en op de piano Fats Domino speelde.

Meer dan vijfenveertig jaar maakte hij geen deel uit van mijn leven. En nu is hij daar – echter dan de kerstman.

KERST 2021

Een ziel heb je nu en dan.

Niemand heeft haar ononderbroken

en voor altijd.

Dagen en dagen,

jaren en jaren

kunnen zonder haar voorbijgaan.

Soms verwijlt ze alleen in het vuur

en de vrees van de kinderjaren

wat langer bij ons.

Soms alleen in de verbazing

dat we oud zijn.

Zelden staat ze ons bij

tijdens slopende bezigheden

als meubels verplaatsen

en koffers tillen

of een weg afleggen op knellende schoenen.

Bij het invullen van formulieren

en het hakken van vlees

heeft ze doorgaans vrij.

Aan een op de duizend gesprekken

neemt ze deel,

maar zelfs dat is niet zeker,

want ze zwijgt liever.

Wanneer ons lichaam begint te lijden en lijden,

verlaat ze stilletjes haar post.

Ze is kieskeurig:

ziet ons liever niet in de massa,

walgt van onze strijd om maar te winnen

en van ons wapengekletter.

Vreugde en verdriet

zijn voor haar geen verschillende gevoelens.

Alleen als die twee zijn verbonden,

is ze bij ons.

We kunnen op haar rekenen

wanneer we nergens zeker van zijn,

maar alles willen weten.

Wat materiële zaken betreft

houdt ze van klokken met een slinger

en van spiegels, die vlijtig hun werk doen,

ook wanneer niemand kijkt.

Ze vertelt niet waar ze vandaan komt

en wanneer ze weer van ons verdwijnt,

maar lijkt zulke vragen beslist te verwachten.

Het ziet ernaar uit

dat net als wij haar

zij ons ook

ergens voor nodig heeft.

Wislawa Szymborska, Verzamelde gedichten. Meulenhoff, 1999, p. 332.

HALF DECEMBER

Op het spiegelgladde oppervlak van de door geen zuchtje wind verstoorde vijver glijden, ingetogen maar fier, vijf zwanen. In het water onder hen een koepel van blauw, met daarin gegraveerd de spitse populieren en de ranke toren van de abdij. Vermetel sprenkelt de lage winterzon warmte en kleur over het land. De tijd lijkt uit de maat, vandaag een genadig oponthoud in de neergang van het jaar.

HANNAH ARENDT INSTITUUT

Dat de (links-)liberaal Bart Somers nu de voogdijminister is van het Hannah Arendt Instituut, zegt niets over de politieke theorie van Hannah Arendt. Zij hoort niemand toe. Ze is links noch rechts, liberaal noch socialist, conservatief noch progressief. Daarom allicht is de controverse rond haar denken nooit ver weg.

Als ze in 1933 door de nazi’s bij de ‘volbloed Joden’ geklasseerd wordt, ontvlucht ze Duitsland, maar in haar na de oorlog gepubliceerde boek The Origins of Totalitarianism wijst ze op de grote gelijkenissen tussen het nazisme en het stalinisme. Door beide totalitaire regimes werden vernietigingskampen opgericht waarin miljoenen mensen om het leven gekomen zijn. Er is niet alleen ‘Auschwitz’, er is ook ‘Kolyma’.

Hoewel ze ‘volbloed Joods’ is, beklemtoont ze dat in de Duitse kampen niet alleen Joden vermoord zijn. Dat is de betekenis van terreur: dat niemand zich veilig kan voelen.

En hoewel ze van oordeel is dat Joden recht hebben op een thuisland, vindt ze het Joodse Israël een gigantische mislukking.

En hoewel ze de Duitse volkerenmoord een van de grootste misdaden uit de geschiedenis noemt, ziet ze in Adolf Eichmann geen monster. Het diabolische kwaad is volgens haar gepleegd door een hansworst, een gedachteloze nul, een nobody. Ze wijst erop dat het ergste kwaad misschien wel gepleegd wordt door banale ja-knikkers.

En hoewel ze haar tweede vaderland, de VS, omarmt en de founding fathers bewondert, gruwt ze van wat in de jaren zestig in Zuidoost-Azië gebeurt: de oorlog van ‘het machtigste land ter wereld’ zinkt weg in een moeras van leugens – leugens die de leugenaar merkwaardig genoeg alleen maar schade hebben toegebracht.

En ze weet dat de VS getekend zijn door de open wonde van het racisme. En daarom pleit ze voor een nieuw recht: het recht om rechten te hebben, dat wil zeggen: het recht om niet uitgesloten te worden. Want dat is volgens haar politiek: de mogelijkheid uitsluiten dat iemand uitgesloten wordt. Politiek is  mensen betrekken bij een op wetten gebaseerde samenleving.

Zoals Socrates tweeduizendvierhonderd jaar geleden is Arendt een horzel in de pels van de samenleving. Socrates is ter dood veroordeeld, maar zijn gedachten zijn springlevend. En of de dood van Socrates de stad Athene ten goede gekomen is?

BUTCHER’S CROSSING — JOHN WILLIAMS

Velen hebben Stoner gelezen. En graag gelezen. Maar de auteur, John Williams, heeft wel meer aanbevelenswaardige romans geschreven: Butcher’s Crossing bijvoorbeeld. Die naam verwijst naar een godverlaten nederzetting in de Amerikaanse staat Kansas, waar in de jaren zeventig van de negentiende eeuw de frontier lag, de grens tussen de beschaving en de Far West. Avonturiers blazen er verzamelen en vertrekken vandaar op bizonjacht door de uitgestrekte prairie naar het voorgebergte van de Rocky Mountains in Colorado.

Alsof hij zelf ooit aan een bizonjacht heeft deelgenomen, vertelt John Williams ons het verhaal van vier jagers die in de bergen overvallen worden door een vroege winter met zware sneeuwstormen. Gedetailleerd beschrijft hij hoe deze ruige mannen erin slagen om in extreme omstandigheden te overleven. Hun bedrevenheid in alle onderdelen van de jacht steekt schril af tegen hun gedachteloosheid of hun onbekwaamheid om zich één ogenblik af te vragen wat ze aan het doen zijn: honderden bizons neerschieten, enkel en alleen voor de huid, waarbij het ontvelde kadaver achtergelaten wordt voor de aaseters en voor de rottende inwerking van de natuurelementen. Schaamteloos geven ze zich over aan een brutale slachtpartij, hoewel ze ervan op de hoogte zijn dat bij de zogenaamde indianen niets van de bizon verloren gaat: het kleinste botje wordt bewerkt tot een naald of haarspeld.

John Williams rekent af met het beroemde en beruchte cowboyverleden van zijn vaderland, belichaamd door dubieuze figuren als Buffalo Bill, (die er prat op ging ooit op één dag zeventig bizons te hebben gedood). Geleidelijk verandert zijn roman in een allegorie van de westerse wereld van consumptie, die veel te laat beseft heeft dat de natuurlijke grondstoffen niet onuitputtelijk zijn. De heldere stijl en nauwgezette woordkeuze van Williams scheppen een sereniteit die het lezen vertraagt en vragen oproept. In hoeverre lijken wij op die avonturiers die, altijd op zoek naar het nieuwe en het onontdekte, nooit een ervaring opdoen, niets leren en steevast rampen veroorzaken?

John Williams, Butcher’s Crossing. Lebowski, 2013, 334p.

AAN DIGGELEN

Terwijl ik naar de rellen in Brussel en Rotterdam kijk en lees hoe de zogenaamde vrijheidsbetogingen door extreemrechts gespuis geïnfiltreerd werden, gaan mijn gedachten uit naar verzen van de Ierse dichter William Butler Yeats.

Things fall apart, the centre cannot hold,

Mere anarchy is loosed upon the world.

The best lack all conviction, while the worst

Are full of passionate intensity.

Yeats schreef deze verzen in 1919, toen de door de oorlog verzwakte wereldbevolking geplaagd werd door een pandemie van Spaanse griep. Sommigen ramen het dodental op meer dan 50 miljoen.

De dingen vallen stuk, het midden houdt geen stand,

Je reinste anarchie is op de wereld losgelaten.

De besten ontbreekt het aan overtuiging, terwijl de slechtsten

Vervuld zijn van een hartstochtelijke intensiteit.

Hopelijk valt de geschiedenis niet helemaal in herhaling…

ELF NOVEMBER

Op 11 november overvalt mij elk jaar opnieuw de treurnis dat de beloofde vrede uitblijft. Ik vraag mij af of onze manier van herdenken zelf daar schuld aan heeft. Misschien is ons herdenken te triomfalistisch, waarbij we vergeten  dat wereldoorlogen geen overwinnaars kennen, maar alleen een verwoeste wereld achterlaten – een wereld die de zogenaamde overwinnaars meesleurt in de nederlaag en de catastrofe.

Here was the world’s worst wound.

Schreef de Engelse dichter Siegfried Sassoon, toen hij door de na de Eerste Wereldoorlog opgerichte Menenpoort in Ieper liep. Hij verafschuwde het monument omdat hij het aanzag als een verheerlijking van de oorlogsgruwel. Their name liveth for ever vond hij een beschamende en arrogante uitspraak die miskent dat duizenden jonge mannen in een roemloze afslachting geofferd en als naamloos kanonnenvlees verslonden zijn.

Wat doen we als we op 11 november de wapenstilstand vieren? Zorgen we voor ‘Nooit meer oorlog’ door de oorlog te gedenken? Hoe ontsnappen we aan de paradox van de herinnering: we staan in de herinnering stil bij het verleden en koesteren daarbij de hoop dat de schanddaden uit het verleden niet herhaald worden? Hoe kan herinnering herhaling tegengaan? Hoe voorkomen we dat the world’s worst wound blijft etteren?

RIP NONKEL PATER

‘Weet je wat ik van Damiaan geleerd heb?’ Hij wachtte niet op het antwoord, maar vervolgde met enige stelligheid: ‘Dat je niet mag opkomen voor jezelf en rechtvaardigheid eisen. Rechtvaardigheid betekent dat je opkomt voor de ander.’

Het was een korte, maar onvergetelijke uitwisseling van woorden en gedachten, toen ik hem met de auto naar huis bracht, naar het klooster van de paters Picpussen op de Sint Antoniusberg in Leuven.

Hij sprak die woorden vanuit een onwankelbaar geloof in Damiaan. Alsof de moedige man van Molokaï zich niet alleen over de melaatsen ontfermd had, maar ook de betrouwbaarheid van het zo besmeurde en beproefde christendom moest waarborgen.

Hij zou deze maand 93 worden. Hij was op weg naar 70 jaar priesterschap. Requiescat in pace, hij ruste in vrede, waar de blijde boodschap van naastenliefde stil nagalmt.

OKTOBER

Hoe kort kleurt de dag.

Onhoorbaar rimpelt de rivier tussen de eens zo rijke velden waar de warmte draalt, het seizoen zijn heengaan vertraagt.

Het land beklijft, terwijl de rozen hun laatste gloed uitdragen en de kruinen pronken met hun donker loof.

Nog even viert het herfsttij, nog wordt het afscheid geweerd.