FRANS-VLAANDEREN

Op fietstocht in Frans-Vlaanderen slaag ik er niet in de gelaagdheid van de landschappelijke omgeving te ontwarren. Het is geen toeval, aldus Paul van Nevel, dat de middeleeuwse polyfonie in deze streek ontstond: de melancholische mist en het rustige ritme van de glooiingen inspireerden componisten als Guillaume Dufay. Hetzelfde landschap is gebrandmerkt door de Groote Oorlog: in Fromelles bijvoorbeeld, waar honderden Australiërs, voor ze het leven lieten, hun brieven naar het andere eind van de wereld ondertekenden met de kreet ‘From Hell’. De veldslag wordt met een standbeeld herdacht: een oudere man draagt een jonge gewonde of dode. Het waren de vaders die hun zonen offerden – in een mislukte imitatie van het christelijk ritueel. Ik word er ademloos stil van. Is de sculptuur misschien de bronzen versie van het eeuwenoude Kyrie eleison?  

BACH

De zomer van Sint-Pieter blaast twintig kaarsjes uit. Voor de twintigste keer worden in de Leuvense Stadsschouwburg in de zomermaanden meer dan dertig lunchconcerten georganiseerd. Vandaag staan twee cellosuites van Bach op het programma – ze worden vertolkt door Maxime Quennesson.

Ik luister naar muziek in de meest echte betekenis van het woord, muziek die ik niet absorbeer, maar die mij absorbeert, muziek waar ik te klein voor ben, die mij meeneemt en kortstondig een plaats geeft in de ban van een onsterfelijke schoonheid. Minutenlang ben ik nergens, enkel in het spoor van het onzegbare.

Het applaus ontneemt mij die afwezigheid. Thuis gekomen zoek ik de weg terug via de woorden van Rutger Kopland:

Het dwaalt, vloeit samen, valt uiteen, verdwijnt,

en het herhaalt zich, alsof er steeds weer iets

moet worden gezocht, gevonden, verloren, gezocht

alsof er steeds weer iets moet, iets moet zijn

voor het verdwijnt, en daarna

OH

De laatste weken overkomen ons rare dingen. Sommigen zijn er al getuige van geweest. Het gebeurt dat we in onze leefkamer languit op de vloer liggen: tussen ons in ons ventje, de rode ridder. We rollen groene en gele balletjes naar elkaar, A stapelt potjes opeen, ik vul een vrachtwagen met mannetjes en rij er geestdriftig mee rond. Het zou geen kwaadaardige aandoening zijn, het doet trouwens geen pijn, maar ontsteekt een zot gevoel van lichtheid. Het zou ook bij anderen voorkomen. Het is niet duidelijk of het eerder door het hoofd dan wel door het hart veroorzaakt wordt, maar dat het van voorbijgaande aard is, betwijfel ik…

THE FATHER

Gemondmaskerd was ik, maar bovenal werd mijn keel dicht geknepen door Anthony Hopkins en Olivia Colman in The Father. De aangrijpende kracht van de film bestaat erin dat je als kijker nooit weet wat echt gebeurd is, wat een door het geheugen van de 80-jarige Anthony vervormde herinnering is en wat een hallucinatie of een droom. Je zit in het hoofd van de dementerende die zijn greep op de werkelijkheid verliest, en je ervaart van binnenuit zijn groeiende verwarring. ‘Is die man de echtgenoot van mijn dochter?’, ‘Waar is mijn andere dochter?’, ‘Waar ben ik?’, ‘Wanneer ben ik verhuisd?’ – de vragen worden beantwoord, maar de antwoorden nemen de verwarring niet weg. Tegelijk ervaar je hoe onoverkomelijk moeilijk het is om als kind voor een vader in die erbarmelijke toestand te zorgen, want al heb je een vermoeden van zijn verwarring, je krijgt die nooit ontward. Je ontdekt dat je vader je niet herkent, maar je komt niet te weten met wie hij je verwisselt. The Father is dan ook geen film over dementie, maar een confrontatie met dementie. Terwijl je kijkt, onderga je de ontheemding en ontsteltenis die dementie teweegbrengt.

DE HANDDRUK

Door de coronapandemie werd ons afgeraden om elkaar de hand te geven. We groeten elkaar nu met de ellenboog. Ik weet niet wie die maatregel heeft voorgesteld, maar ze is inspiratieloos en potsierlijk, en getuigt van weinig mensenkennis. Wij, mensen, groeten met onze handen, omdat het mens-zijn in onze handen ligt.

We trekken een kaart, we plukken een aardbei, we nemen een glas, we pakken een hamer, we grijpen een stok, we tikken een bericht, we wijzen de weg – de resem activiteiten waarbij we een beroep doen op onze handen, is schier eindeloos. En dan is er de handdruk: mensen geven elkaar de hand, soms leggen ze nog een hand bovenop de hand die ze schudden om uit te drukken dat de ander op hen kan rekenen, om woordeloos hun begrip en medeleven te uiten.

Niets anders had Michelangelo in gedachten, toen hij in de Sixtijnse Kapel de schepping van de mens uitbeeldde: de (rechter)hand van God reikt naar de (linker)hand van Adam. Zo is het mens-zijn ons overhandigd, het is ons in handen gegeven. 

ZOUTELANDE

Ik heb de zon zien zakken in de zee. De vlotte alliteratie uit het liedje verandert op het strand van Zeeland moeiteloos in een averechtse meditatie. Zeker als je in het gezelschap bent van de uitvreter, een van de wonderlijkste literaire figuren ooit, verzonnen door de schrijver die zichzelf ‘Ik weet niet’ noemde. Nee, we weten niet – waarom we hier zijn, wat het leven met ons voor heeft, wat we met onszelf aan moeten, wat de zon en de zee en het zand ons zeggen. Ik zit er verzonken in de doelloze beweging van tijd en ruimte. En zo heb ik de zee zien zakken in de zon.

NEEM EN EET

Op bezoek in de abdij lopen we de eetzaal binnen. Aan het plafond hangt het Laatste Avondmaal – in prachtig stucwerk door de zeventiende-eeuwse meester kalksnijder Jan Christiaen Hansche. Maar in tegenstelling tot wat je zou verwachten in deze plechtige ruimte heerst er geen gewijde stilte op het moment dat Jezus het brood breekt en zegt: ‘Neem en eet, want dit is mijn lichaam. Doe dit om mij te gedenken.’ Het tafereel dat ten grondslag ligt aan de christelijke eucharistieviering, wordt hier voorgesteld als een gezellige bijeenkomst. De sfeer is gemoedelijk, de apostelen zijn aan het babbelen, Johannes wil zo dicht mogelijk bij Jezus zitten, en het is alsof Judas, die ervanonder muist, eventjes zijn handen gaat wassen. Omdat we ze altijd als heiligen en martelaren afgebeeld zien, zijn we het vergeten: dit waren vrienden… En wat is het rijk Gods, tenzij vriendschappelijk samenzijn met een glas wijn?

De vogels — Tarjei Vesaas

In een door bossen en meren omzoomd Noors dorp leeft de zwakbegaafde Mattis samen met zijn drie jaar oudere zus Hege. Zij voorziet in hun onderhoud met het breien van dikke winterjassen. Hij wordt in het dorp ‘de Slome’ genoemd, omdat hij bij het werk traag vordert en zowel zijn handen als zijn gedachten gemakkelijk in een knoop raken. Zijn aandacht verslapt, hij laat zich afleiden door de vlucht van een houtsnip of het geluid van de wolken of de kleur van de vliegenzwam. Hij voelt zich bedrukt en gevangen door het gewicht van het onbegrijpelijke, dat zich schuil houdt in eenvoudige vragen als Waarom is het zoals het is?. Het antwoord zoekt hij niet bij zijn medemensen, maar in de tekens die vogels achterlaten of in de taal van het water en het licht van de maan.

Op een dag gaat hij roeien, en aan de overkant van het meer treft hij de houthakker Jörgen aan, die vraagt om te worden overgevaren. Jörgen blijft bij Mattis en Hege in huis wonen en in de daaropvolgende weken ontstaat er een meer dan vriendschappelijke verhouding tussen Jörgen en Hege. Vol onbegrip ziet Mattis dit aan en zoals telkens wanneer hij in het nauw gedreven wordt, zoekt hij naar een oplossing bij de natuurelementen: het water van het meer, dat hem met de vreemde in contact heeft gebracht.

De Noorse auteur Tarjei Vesaas slaagt er wonderwel in om in zijn verhaal de ervaringen van de geestelijk beperkte Mattis weer te geven en ondertussen te suggereren hoe zijn medemensen de gebeurtenissen beleven en aanvoelen. Er wordt in de roman veel gesproken, maar de stiltes en de weglatingen zijn even betekenisvol als het daadwerkelijk gezegde, ook al omdat voor Mattis sommige woorden zoals ‘bliksem’ en ‘vlijmscherp’ zo ‘bitter klinken als espenschors wanneer je erop kauwt’. Uiteindelijk voel je als lezer eindeloos veel sympathie voor Mattis met zijn kinderlijke verwondering, zijn argeloze kijk op vrouwelijke schoonheid en zijn dromerig gefantaseer. De vogels is een roman die je raakt, maar ook ontreddert.

Tarjei Vesaas, De vogels. Amsterdam, Lebowski, 2018, 238p.

JEF

Op een week tijd heeft hij zijn moeder verloren en is hij grootvader geworden. En plots zie ik een andere man, niet uitsluitend de leider die sociaal onrecht bestrijdt, de belhamel die zijn tafelgenoten uitdaagt, maar een zoon die beseft hoeveel zijn moeder voor hem betekend heeft en een stamvader die zijn nageslacht omarmt.

Hoe de gewone gang van het leven ons boetseert. De dood van onze ouders, de geboorte van een kind of kleinkind – ze liggen in de lijn van de verwachtingen en toch tekenen ze ons ten diepste: hoe we kijken en praten, hoe we luisteren en lachen, hoe we aandacht besteden.

TIERELIEREN

Tijdens een wandeling in het bucolische Maarkedal worden we vergast op de jubelzang van de leeuwerik. Tientallen meters hoog hangt hij, nagenoeg recht boven ons hoofd, en zijn lied juicht minutenlang door het landschap. Terwijl ik bijna applaudisseer voor zijn virtuoos kwinkeleren, vraag ik mij af waarom hij dit doet. Het standaardantwoord uit de biologie dat hij indruk wil maken op een wijfje om zich voort te planten, zint mij niet. Ik durf te geloven dat zijn gedrag niet gedreven wordt door de drang om het behoud van de soort te verzekeren, maar getuigt van onnoemelijk veel plezier: hij houdt hiervan, hij vindt er lol in uitbundig te zingen en de hoogte op te zoeken. Een leeuwerik is een speelvogel die graag op de zwier gaat en dit uitgelaten verkondigt, een flierefluiter die graag de bloemetjes buitenzet en zich op zijn eentje amuseert. Of is hij misschien een zanger van het groene veld die niets liever doet dan gratis optreden? Terwijl ik dit sta te overpeinzen, blijft hij onafgebroken concerteren. Eén ding weet ik wel: er is geen beter woord om zijn gezang te benoemen dan het Nederlandse tierelieren.